Erg warm is het niet als ze op de ochtend van de 16e naar het treinstation fietst. Een graad of 17, prettig nazomerweer. Ze is warmer gewend: een tijdlang woonde ze in Ghana en liep daar hard. Op weg naar Amsterdam denkt ze aan het trainingsschema dat ze de laatste maanden heeft gevolgd. Alcohol heeft ze tijdelijk opgegeven. In de ochtend heeft ze wat bananenpannenkoekjes gegeten. ‘Ik had gelezen dat dat goed voor je is’, zegt Maxime. ‘De avond ervoor had ik ook een flink bord pasta gegeten.’
Ook haar vriendinnen lopen mee in Amsterdam. Ze zijn wat sneller en beginnen daarom in het voorste startvak. Een stukje achter hen heeft Maxime nog altijd last van de zenuwen waardoor ze in de trein al werd bevangen. ‘Ik zag dat mijn hartslag rond de 110 was.’ Voor het startschot wordt gegeven, gaat ze voor de zekerheid nog een keer of vier naar de wc. De eerste kilometers verlopen soepeltjes. Tijdens haar eerste officiële 10 kilometer in Utrecht had ze een tempo van 5:30 minuten per kilometer gelopen, nu zit ze rond de 6 minuten. Een tikkeltje te snel misschien, maar het gaat goed, dus houdt ze de vaart erin. Onderweg neemt ze geregeld een slok water, of een van de gelletjes die ze heeft meegenomen. ‘Daar had ik ook op getraind.’ Bij kilometer 12 komt de klad er opeens in. ‘De man met de hamer’, zegt Maxime. ‘Ik dacht echt: o god, ik wil stoppen. Maar tegelijk wilde ik dat absoluut niet. Ik verlaagde mijn tempo en dronk wat water. De kilometers gingen langzaam voorbij. En toen kwam het Vondelpark in zicht. Daar kreeg ik het heel zwaar. Maar ik dacht: doorgaan, je bent er bijna.’
Opvallend: ze zweet niet meer. Het hoort bij de symptomen van een hitteberoerte, zo hoort ze later, waarbij organen in het oververhitte lijf het stuk voor stuk begeven. Haar huid produceert geen vocht meer. Tijdens het rennen staat Maxime er niet bij stil, haar gedachten zijn bij de finish. Haar benen worden zwaarder en zwaarder, totdat ze niet meer kunnen. Een kilometer voor de streep stort Maxime in. ‘Het voelde een beetje alsof ik dronken was, alsof ik geen controle meer over mijn benen had.’ Een man helpt haar overeind en rent een stukje met haar mee, maar opnieuw gaat het mis. ‘Ineens viel ik gewoon neer, ik kon letterlijk niet meer op mijn benen staan.’
Om haar heen vormt zich een groepje bezorgde medelopers. Het water dat haar in eerste instantie wordt aangeboden, spuugt ze meteen uit. Als hulpverleners arriveren, blijkt de ernst van de situatie. In allerijl gooien ze een emmer grachtwater over de hardloopster heen. Haar kleding wordt uitgeknipt en haar lichaam bedekt met koeldekens. Maxime kan het zich nog maar vaag herinneren. ‘Ik weet nog dat ik me vooral zorgen maakte om waar mijn oordopjes waren. Geen idee waarom.’ Een Belgische vrouw, met wie ze later nog contact zal zoeken, biedt aan om familie of vrienden te bellen. Ze krijgt een al gefinishte vriendin te pakken, die zich bij de streep omkeert en de laatste 500 meter in omgekeerde richting aflegt. Het publiek roept haar toe dat ze de verkeerde kant op gaat.
Op weg naar het ziekenhuis, in de ambulance, daalt bij Maxime het besef van haar precaire toestand in. ‘Ik voelde mijn lichaam niet meer. En de ambulancebroeder zei geen keer “het komt wel goed” of iets dergelijks. Dat zei me dat het niet goed zat. Ik dacht nog: als ik nu doodga, heb ik in elk geval een leuk leven gehad. Maar meteen daarna besloot ik dat ik niet zou opgeven. In de films loopt het dan altijd slecht af. Ik moest strijden, wakker blijven en op mijn ademhaling letten.’